God is er voor je, altijd en overal, leidend en ondersteunend; in ieders diepe ellende, droefenis en doodsnood
Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:
“Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen Hij een dorp inging, kwamen Hem tien melaatsen tegemoet. Ze bleven op een afstand staan en riepen luidkeels: ‘Jezus, Meester, heb medelijden met ons.’ Toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: ‘Ga u aan de priesters laten zien.’ Onderweg werden ze gereinigd. Een van hen kwam terug toen hij zag dat hij genezen was, en met luide stem verheerlijkte hij God. Hij wierp zich aan Jezus’ voeten en bedankte Hem. Dit was een Samaritaan. Jezus zei daarop: ‘Er zijn er toch tien gereinigd! Waar blijven de negen anderen? Is er niemand teruggekomen om God eer te brengen, alleen deze vreemdeling?’ En Hij zei tegen hem: ‘Sta op en ga weer; uw vertrouwen is uw redding.’”, volgens Lucas 17: 11-19, WV.
“Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, Ik ga daar bidden.’ Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen Hij bedroefd en angstig begon te worden, zei Hij tegen hen: ‘Ik ben diepbedroefd, tot stervens toe. Blijf hier met Mij waken.’ Hij liep nog een stukje verder, liet zich voorover vallen op de grond en bad: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt.’”, volgens Matteüs 26: 36-39, NBV21.
“In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.
Job had zeven zonen en drie dochters. Hij bezat zevenduizend schapen en geiten, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen, vijfhonderd ezelinnen en een groot aantal slaven en slavinnen. Hij was de aanzienlijkste man van het Oosten.
De satan antwoordde de HEER: ‘Zou Job werkelijk zonder reden zoveel ontzag voor God hebben? U beschermt hem immers, evenals zijn gezin en alles wat hem toebehoort. U hebt het werk dat hij doet gezegend, zodat zijn bezit zich steeds meer uitbreidt. Maar als U uw hand naar hem uitstrekt en aantast wat hem toebehoort, zal hij U ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken!’ Toen zei de HEER tegen hem: ‘Luister, met alles wat van hem is mag je doen wat je wilt, maar raak Job zelf niet aan.’ Hierop vertrok de satan.
Maar plotseling werd het huis getroffen door een hevige storm uit de woestijn, zodat de vier muren instortten, en uw kinderen onder het puin bedolven werden en de dood vonden. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is.’ Toen stond Job op, hij scheurde zijn kleren, schoor zijn hoofd kaal en wierp zich ter aarde. En hij zei: ‘Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen, naakt zal ik tot de aarde terugkeren. De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen.’ Ondanks alles zondigde Job niet en maakte hij God geen enkel verwijt.”: Job 1: 1-3, 9-12, 19-22, NBV21.
“En de HEERE zei tegen de satan: Zie, hij is in uw hand, maar spaar zijn leven.
Toen ging de satan weg van het aangezicht van de HEERE en hij trof Job met vreselijke zweren, van zijn voetzool af tot aan zijn schedel.
En Job nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij midden in de as zat.
Toen zei zijn vrouw tegen hem: Houd je nog steeds vast aan je vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf. Maar hij zei tegen haar: Je spreekt zoals één van de dwaze vrouwen spreekt. Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.”: Job 2: 6-10, HSV.
“Daarna opende Job zijn mond en vervloekte de dag van zijn geboorte.
Hij zei:
‘Laat de dag dat ik geboren ben vergaan,
en ook de nacht die zei: “Een jongen is verwekt.”
Waarom geeft God het licht aan hem
voor wie de weg verborgen blijft,
wie Hij de weg verspert?
Wat ik vreesde, komt nu over me,
wat mij angst aanjoeg, heeft me getroffen.
Ik vind geen vrede, vind geen kalmte,
mijn rust is weg – onrust bevangt mij.’”: Job 3: 1-3, 23, 25-26, NBV21.
“Zijn mijn vrienden soms mijn voorspraak?
Nee, in tranen zien mijn ogen op naar God.
Laat Hij oordelen tussen mens en God,
zoals tussen een mens en zijn gelijke.”: Job 16: 20-21, NBV21.
“Waarom hebben de goddelozen het goed,
steeds beter naarmate zij langer leven?
Met hun familie gaat het goed,
hun ouders leven nog, en de nieuwe generatie treedt al aan.
Hun huis geniet een ongestoorde vrede,
de gesel van God treft hen niet.”: Job 21: 7-9, WV.
“Toen begon de HEER in storm en wind tot Job te spreken:
‘Wie waagt het daar,
mijn bestel met woordenkraam te verdoezelen?
Weer u als een man,
want Ik ga u vragen stellen, u geeft antwoord.”: Job 38: 1-3, WV.
“En de HEER sprak tot Job:
‘U, schuldeiser van de Almachtige, wilt u nog doorzetten,
aanklager van God, wilt u nog een laatste woord?’
Maar Job antwoordde de HEER:
‘Nee, ik bent te gering; wat moet ik zeggen?
Ik leg mijn hand tegen mijn mond:
één keer, hoogstens twee keer spreken is genoeg;
van mij hoeft het niet meer.’
En de HEER vervolgde vanuit de stormwind
en sprak tot Job:
‘Bewapen u als een soldaat;
Ik stel vragen, u leest Mij de les.
Wilt u mijn rechtsorde werkelijk omverwerpen,
Mij schuldig verklaren om zelf vrijuit te gaan?
Hebt u een arm, zo sterk als die van God?
Hebt u een donderstem, zo luid als die van God?
Omhang u dan met de versierselen van uw heerlijkheid,
kleed u in glorie en luister.”: Job 40: 1-10, WV.
“Nu sprak Job tot de HEER:
‘Inderdaad, U kunt alles,
voor U is niets onuitvoerbaar.
Hoe durft onze kortzichtigheid uw plan te verdoezelen?
En ik maar spreken zonder iets te weten,
over wondere dingen die ik niet begreep,
en dan nog in de trant van: luister, ik zal spreken,
ik stel vragen, probeer eens te antwoorden.
Alleen van horen zeggen kende ik U,
nu heb ik U gezien met eigen ogen.
Alles herroep ik, over alles heb ik spijt,
zittend in stof en as.’”: Job 42: 1-6, WV.
“Hoor mij als ik spreek, HEER,
versta mij als ik stamel;
luister als ik roep om hulp,
mijn koning, mijn God,
tot U richt ik mijn gebed.
Maar iedereen die bij U schuilt vindt vreugde
en kan zonder ophouden zingen.
Neem hen in bescherming,
dan juichen om U allen die uw naam beminnen.
HEER, U zegent de rechtvaardige,
U zet een schild van liefde om hem heen.”: Psalm 5: 2-3, 12-13, WV.
“Wat ben je bedroefd, mijn ziel,
en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God,
eens zal ik Hem weer loven,
mijn God, die mij ziet en redt.”: Psalm 42: 6, NBV21.
“Uw barmhartigheid is groot, HEERE;
maak mij levend overeenkomstig Uw bepalingen.”: Psalm 119: 156, HSV.
“Het is zo goed, de HEER te loven,
over uw naam te zingen, o hoogste God;
om in de ochtend uw liefde te melden
en uw blijvende trouw in de nacht,
Hoe groots zijn uw werken, o HEER,
hoe diep zijn uw gedachten.
U, HEER, blijft voor altijd de Hoogste.”: Psalm 92: 2-3, 6, 9, WV.