Ga naar de inhoud

Motto 51

Essentiële rol van drie vrouwen in de heilsgeschiedenis; zij deden het juiste tegen de overtuiging van de man in, daarbij bereid om vloek en schande op zich te nemen


Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:


Sara

“Verder zei God tegen Abraham: U moet uw vrouw Sarai niet meer Sarai noemen, maar haar naam zal Sara zijn. Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit háár een zoon geven; ja, Ik zal haar zo zegenen dat zij tot volken zal worden; er zullen koningen van volken uit haar voortkomen.”: Genesis 17: 15-16, HSV.

“Sara zag dat de zoon die Abraham bij Hagar, haar Egyptische slavin, had gekregen, spottend lachte. Daarom zei ze tegen Abraham: ‘Jaag die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat de zoon van die slavin straks deelt in de erfenis die mijn zoon Isaak krijgt.’ Dit voorstel beviel Abraham allerminst; het ging immers om zijn eigen zoon. Maar God zei tegen hem: ‘Je hoeft je niet bezwaard te voelen vanwege de jongen of je slavin. Alles wat Sara je vraagt moet je doen, want alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht.”: Genesis 21: 9-12, NBV21.


Rebecca

“Isaak bad vurig tot de HEER omdat zijn vrouw onvruchtbaar bleef. De HEER verhoorde zijn gebed en zijn vrouw Rebekka werd zwanger.
Maar toen de kinderen in haar schoot tegen elkaar stootten, dacht ze: ‘Als het zo gaat, wat staat mij dan te wachten?’ Daarom ging zij de HEER raadplegen.
En de HEER sprak tot haar:
‘Twee volken zijn het, die u draagt;
twee volksstammen die al in uw schoot uiteengaan.
Een van de twee zal machtiger zijn:
de oudste zal dienstbaar zijn aan de jongste.’
Toen de tijd van de bevalling was gekomen, was er inderdaad een tweeling in haar schoot. De eerste die tevoorschijn kwam was rossig en van top tot teen zo behaard als een mantel; hij kreeg de naam Esau. Na hem kwam zijn broer tevoorschijn. Hij hield met zijn hand de hiel van Esau vast; om die reden kreeg hij de naam Jakob. Isaak was zestig jaar, toen zij geboren werden.”: Genesis 25: 21-26, WV.

“Toen zei Rebekka tegen Jakob, haar zoon: Zie, ik heb je vader tegen Ezau, je broer, horen zeggen:
Breng me een stuk wild en maak een smakelijk gerecht voor me klaar om op te eten; dan zal ik je voor het aangezicht van de HEERE zegenen, vóór mijn dood.
Nu dan, mijn zoon, luister naar mijn stem, naar wat ik je gebied.
Ga toch naar de kudde en haal daar voor mij twee goede geitenbokjes. Dan zal ik daarvan een smakelijk gerecht voor je vader klaarmaken, zoals hij het graag heeft.
Dat moet je naar je vader brengen en hij zal het eten. Dan zal hij je zegenen, vóór zijn dood.
Toen zei Jakob tegen Rebekka, zijn moeder: Zie, mijn broer Ezau is een behaarde man en ik heb een gladde huid.
Misschien betast mijn vader mij; dan zal ik in zijn ogen als een bedrieger zijn en zal ik een vloek over mij brengen en geen zegen.
Maar zijn moeder zei tegen hem: Laat je vloek mij dan maar treffen, mijn zoon. Luister nu maar naar mijn stem en ga ze voor mij halen.
Jakob zei tegen zijn vader: Ik ben Ezau, uw eerstgeborene. Ik heb gedaan wat u mij gezegd hebt. Richt u toch op, ga zitten en eet van mijn wildbraad, zodat uw ziel mij kan zegenen. Izak zei daarop tegen zijn zoon: Hoe is het mogelijk dat je dat zo snel gevonden hebt, mijn zoon? Hij zei: Omdat de HEERE, uw God, het mij heeft laten tegenkomen.”: Genesis 27: 6-13, 19-20, HSV.

 “Jakob vertrok uit Berseba en ging naar Haran. Nadat de zon al was ondergegaan, wilde hij op een bepaalde plaats overnachten. Een van de stenen die daar lagen nam hij als hoofdkussen en hij viel op die plaats in slaap. Hij kreeg een droom en zag een ladder die op de aarde stond en waarvan de top tot in de hemel reikte. Langs die ladder stegen Gods engelen op en daalden zij neer. Ineens stond de HEER bij hem en zei: ‘Ik ben de HEER, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak. Het land waar u op ligt, zal Ik aan u en aan uw nakomelingen geven. Uw nageslacht zal als het stof van de aarde zijn; u zult zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden; om u en uw nakomelingen zullen alle geslachten van de aarde zich gezegend beschouwen. Ik ben met u; Ik zal u behoeden waar u ook bent, en u terugvoeren naar dit land. Want Ik zal u niet verlaten tot Ik mijn belofte heb vervuld.’”: Genesis 28: 10-15, WV.


Maria

“In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Ze heette Maria en ze was nog maagd. Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’ Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet Hem Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’
Maria vroeg aan de engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog geen gemeenschap met een man.’ De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw overdekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, want voor God is niets onmogelijk.’ Maria zei: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.’ Daarna liet de engel haar weer alleen.”, volgens Lucas 1: 26-38, NBV21.

“De herkomst van Jezus Christus was deze. Zijn moeder Maria was verloofd met Jozef, en voordat ze bij elkaar gingen wonen, bleek zij zwanger te zijn van de heilige Geest. Jozef, haar man, was een rechtvaardige. Omdat hij haar niet in opspraak wilde brengen, kwam hij op de gedachte om in stilte van haar te scheiden. Terwijl hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer, die zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang uw vrouw Maria bij u te nemen, want wat bij haar tot leven is gewekt, is van de heilige Geest. Ze zal een zoon krijgen en u moet Hem de naam Jezus geven, want Hij is degene die zijn volk zal redden uit hun zonden.’ Dit alles is gebeurd opdat vervuld zou worden wat door de Heer bij monde van de profeet gezegd is:
Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren,
en ze zullen Hem de naam Immanuël geven,
wat betekent: God met ons.

Toen Jozef uit zijn slaap wakker werd, deed hij zoals de engel van de Heer hem had opgedragen. Hij nam zijn vrouw bij zich,”, Matteüs 1: 18-24, WV.