Gods wil doen betekent dat we God liefhebben en Gods onmetelijke grootheid, oneindige trouw en genade erkennen; alleen daaruit vloeit zowel voor ons als onze naasten het goede voort en wij kunnen Hem er alleen maar dankbaar voor zijn (een gedachte voor Pasen)
Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:
“Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat Hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?’ Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.” En daarna komt dit: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’”, volgens Marcus 12: 28-31, NBV21.
“Toen sprak God al deze woorden:
Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft.
U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is.
U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw God, ben een na-ijverig God, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten,
maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn geboden in acht nemen.
U zult de Naam van de HEERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HEERE zal niet voor onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt.
Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt.
Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen,
maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienaar, noch uw dienares, noch uw vee, noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is.
Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat erin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die.
Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HEERE, uw God, u geeft.
U zult niet doodslaan.
U zult niet echtbreken.
U zult niet stelen.
U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste. U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn dienaar, noch zijn dienares, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is.”: Exodus 20: 1-17, HSV.
“De geboden die ik u vandaag geef, zijn niet te zwaar voor u en zij liggen niet buiten uw bereik.
Nee, het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. U kunt het dus volbrengen.
Ik houd u vandaag leven en geluk voor, maar ook dood en ongeluk. Ik neem vandaag de hemel en de aarde tot getuigen tegen u. Leven en dood houd ik u voor, zegen en vloek. Kies het leven, dan zult u met uw nakomelingen het leven bezitten, door de HEER uw God te beminnen, naar Hem te luisteren en aan Hem gehecht te blijven. Want dat betekent voor u leven en lengte van dagen (…)’”: Deuteronomium 30:11, 14-15, 19-20, WV.
“Gelukkig degene die onberispelijk leeft,
en de weg van de wet van de HEER volgt.
Gelukkig degene die zijn gebod onderhoudt,
en Hem wil zoeken met heel zijn hart.
Gelukkig degenen die geen onrecht bedrijven,
maar verder gaan op zijn weg.
Uzelf hebt immers opdracht gegeven
uw bevelen strikt te onderhouden.
Ach, was mijn stap maar zo zeker
dat ik uw wetten onderhield,
dan hoefde ik mij niet te schamen
als ik terugdenk aan uw geboden.
Met heel mijn hart wil ik U loven nu ik zicht krijg op heel uw rechtvaardig bestel.”: Psalm 119: 1-7, WV.
“De God der goden, de HEER,
gaat spreken en roept de aarde bijeen
van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat.
Breng God een dankoffer,
geef de Allerhoogste wat je Hem belooft.
Roep Mij te hulp in tijden van nood,
Ik zal je redden, en je zult Mij eren.’
Maar tot wie kwaad doet zegt God:
‘Wat baat het dat je mijn geboden opzegt
en mijn verbond in de mond neemt?
Je haat het als Ik je terechtwijs,
mijn woorden schuif je terzijde.
Zou Ik dan zwijgen bij wat je doet,
je denkt toch niet dat Ik ben als jij?
Ik klaag je aan, Ik som je wandaden op.
Begrijp dit goed, jullie die God vergeten,
of Ik verscheur je, en er is niemand die redt:
wie een dankoffer brengt, geeft Mij alle eer,
wie zo zijn weg gaat, zal zien dat God redt.’”: Psalm 50: 1, 14-17, 21-23, NBV21.
“Kom met woorden van berouw en keer terug naar de HEER. Zeg tegen Hem: ‘Vergeef ons al onze misdaden. Neem wat goed is van ons aan. Als offer brengen wij U oprechte woorden. Wie inzicht heeft doorgrondt deze woorden, wie wijs is neemt ze ter harte. Want de wegen van de HEER zijn recht: wie rechtvaardig is verlaat ze niet, maar wie zich verzet komt ten val.”: Hosea 14: 3, 10, NBV21.
“Wees mij genadig, God die liefde bent;
U, grenzeloze barmhartigheid,
wis uit wat ik heb misdaan.
Was mij schoon van schuld,
reinig mij van mijn zonde.
Ik beken: ik heb mij misdragen,
mijn zonde klaagt mij voortdurend aan.
Tegen U alleen heb ik gezondigd,
ik heb gedaan wat in uw ogen slecht is.
Waarachtig, uw vonnis is terecht,
uw oordeel blijft onaanvechtbaar.
Wend uw ogen af van mijn zonde,
wis al mijn schulden uit.
God, schep in mij een zuiver hart,
vernieuw mijn geest, maak hem standvastig.
Verstoot mij niet, weg van uw gelaat,
neem uw heilige geest niet weg van mij.
Geef mij de vreugde van uw verlossing,
sterk mij met uw grootmoedige geest.”: Psalm 51: 3-6, 11-14, WV.
“Ik heb de HEERE lief,
want Hij hoort mijn stem, mijn smeekbeden.
Want Hij neigt Zijn oor tot mij,
daarom zal ik Hem al mijn dagen aanroepen.
De HEERE is genadig en rechtvaardig,
onze God is een Ontfermer.
De HEERE bewaart de eenvoudigen;
ik was uitgeteerd, maar Hij heeft mij verlost.
Wat zal ik de HEERE vergelden
voor al Zijn weldaden, die Hij mij bewees?
Ik zal de beker van het heil heffen
en de Naam van de HEERE aanroepen.”: Psalm 116: 1-2, 5-6, 12-13, HSV.
“Wie is een God als U,
die schuld vergeeft
en aan zonde voorbijgaat?
U blijft niet woedend
op wie er van uw volk nog over zijn;
liever toont U hun uw trouw.
Opnieuw zult U zich over ons ontfermen
en al onze zonden tenietdoen. (…)”: Micha 7: 18-19, NBV21.
“Prijs de HEER, o mijn ziel,
zijn heilige naam uit het diepst van je hart.
Prijs de HEER, o mijn ziel,
en vergeet zijn weldaden nooit.
barmhartig de HEER en genadig,
geduldig, en in liefde groot.
Hij blijft ons niet altijd schulden verwijten,
Hij staat niet voor eeuwig op zijn wraak:
Hij behandelde ons niet naar onze zonden,
Hij vergold ons niet naar onze misgrepen.
Nee, als de hemel boven de aarde, zo hoog
welft zijn liefde boven degenen die Hem vrezen.
Als van oost naar west,
zo ver heeft Hij onze misdaden van zich af geworpen.”: Psalm 103: 1-2, 8-12, WV.