Het Nieuwe Testament kan niet los worden gezien van het Oude Testament, zoals onder meer blijkt uit Jezus Christus’ opmerkingen bij zijn verschijning na zijn opwekking uit de doden aan:
-. twee leerlingen die samen op weg waren naar het dorp Emmaüs
(“Toen zei Hij tot hen: ‘Wat zijn jullie toch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof in alles wat de profeten hebben gezegd! Moest de Messias niet zo lijden en dan zijn heerlijkheid binnengaan?’ En Hij legde hun uit wat in heel de Schrift op Hemzelf betrekking had, te beginnen bij Mozes en alle Profeten.”, volgens Lucas 24: 25–27, WV); en
-. daarna gelijktijdig aan de elf apostelen en hun metgezellen
(“Hij zei: ‘Dit is wat Ik jullie heb gezegd toen Ik nog bij jullie was: alles wat er in de Wet van Mozes en bij de Profeten en in de Psalmen over Mij geschreven staat, moet in vervulling gaan.’Toen opende Hij hun verstand om de Schriften te begrijpen. Hij zei: ‘Er staat geschreven dat de Messias zou lijden en op de derde dag uit de doden zou opstaan, en dat in zijn naam de bekering zou worden verkondigd aan alle volken, tot vergeving van zonden.“, volgens Lucas 24: 45-47, WV).
In dit verband zou de volgende gedachtelijn op basis van bepaalde Bijbelverzen kunnen worden uitgezet:
Jezus moest als Israëliet worden geboren, gehouden aan het verbond van God met Israël (het Oude Verbond, het Oude Testament).
De Israëlieten konden maar niet aan de voorwaarden van het Oude Verbond voldoen.
Jezus van Nazaret is, als Israëliet, deze voorwaarden volledig nagekomen en heeft (daardoor) vervolgens via het Nieuwe Verbond (het Nieuwe Testament) het eeuwig leven voor alle mensen bereikbaar gemaakt.
1. Vanuit het Oude Testament op basis van de volgende Bijbelverzen:
“De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.
Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.”: Genesis 12: 1-3, HSV.
“Toen Abram negenennegentig jaar was, verscheen de HEER aan hem en zei: ‘Ik ben God, de Ontzagwekkende. Richt je steeds naar mijn wil en leid een onberispelijk leven. Ik wil met jou een verbond aangaan en Ik zal je veel, heel veel nakomelingen geven.’
Ik zal je bijzonder vruchtbaar maken. Er zullen veel volken uit je voortkomen en onder je nazaten zullen koningen zijn. Ik sluit een verbond met jou en met je nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond: Ik zal jouw God zijn en die van je nakomelingen.”: Genesis 17: 1-2, 6-7, NBV21.
“Want Abraham wordt zeker een groot en machtig volk, en om hem zullen alle volken van de aarde zich gezegend noemen. Ik heb hem immers uitverkoren; zijn zonen en zijn nakomelingen moet hij leren zich door een rechtschapen en deugdzaam leven aan de weg van de HEER te houden, dan kan de HEER vervullen wat Hij over Abraham gezegd heeft.’”: Genesis 18: 18-19, WV.
“Mijn verordeningen en Mijn bepalingen moet u in acht nemen. De mens die ze houdt, zal erdoor leven. Ik ben de HEERE.”: Leviticus 18: 5, HSV.
““Vervloekt is eenieder die zich niet houdt aan de bepalingen van deze wet.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”’”: Deuteronomium 27: 26, NBV21.
“Een week later, toen de tijd gekomen was dat Hij besneden moest worden, kreeg Hij de naam Jezus, die door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot werd ontvangen.”, volgens Lucas 2: 21, WV.
“Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.”, volgens Mattheüs 5: 17-18, HSV.
“Hij begon hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen zou worden, en dat Hij gedood zou worden, maar drie dagen later zou opstaan;
Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het evangelie, zal het behouden.”, volgens Marcus 8: 31, 35, NBV21.
“‘Ik ben de opstanding en het leven’, zei Jezus. ‘Wie in Mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven; en iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja Heer,’ antwoordde Marta, ‘ik geloof vast dat U de Messias bent, de Zoon van God, degene die in de wereld komen zou.’”, volgens Johannes 11: 25-27, WV.
“Wie zich aan zijn leven vastklampt, verliest het; maar wie zijn leven prijsgeeft in deze wereld, zal het behouden voor het eeuwig leven.”, volgens Johannes 12: 25, WV.
“En terwijl Hij Zijn kruis droeg, ging Hij de stad uit naar de plaats die Schedelplaats genoemd wordt en in het Hebreeuws Golgotha.
Daar kruisigden zij Hem en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden. Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest.”, Johannes 19: 17-18, 30, HSV.
2. Het Nieuwe Testament in op basis van de volgende Bijbelverzen:
“Dit zegt God, de HEER,
die de hemel heeft geschapen en uitgespannen,
die de aarde heeft uitgespreid
met alles wat zij voortbrengt,
die de mensen op aarde levensadem geeft,
en levensgeest aan allen die daar verkeren:
In gerechtigheid heb Ik, de HEER, jou geroepen.
Ik zal je bij de hand nemen en je behoeden,
Ik neem je in dienst voor mijn verbond met het volk
en maak je tot een licht voor alle volken,”: Jesaja 42: 5-6, NVB21.
“Uit jou, Betlehem in Efrata,
te klein om tot Juda’s geslachten te behoren,
uit jou komt iemand voort die voor Mij over Israël zal heersen.
Zijn oorsprong ligt in lang vervlogen tijden,
in de dagen van weleer.
Totdat de vrouw die zwanger is haar kind heeft gebaard,
worden zijn broeders aan hun lot overgelaten.
Daarna zullen wie er nog over zijn
terugkeren naar de andere Israëlieten.
Hij zal aantreden en hen als een herder weiden,
bekleed met de macht van de HEER, zijn God,
met de majesteit van diens verheven naam.
Zij zullen veilig wonen,
want hij zal heersen tot aan de einden der aarde,”: Micha 5:1-3, NBV21.
“De engel zei tegen de vrouwen: ‘U hoeft niet bang te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt die gekruisigd is. Hij is niet hier: Hij is tot leven gewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, kijk naar de plaats waar Hij gelegen heeft. Ga snel tegen zijn leerlingen zeggen: “Hij is uit de doden opgewekt, en zie, Hij gaat voor u uit naar Galilea; daar zult u Hem zien.” Dit had ik u te zeggen.’ Ze gingen snel van het graf weg, vol angst en met grote vreugde, en ze liepen hard om het aan zijn leerlingen te vertellen. En zie, Jezus kwam hun tegemoet. ‘Gegroet’, zei Hij. Ze gingen naar Hem toe, grepen Hem bij de voeten vast en vielen voor Hem op de knieën.”, volgens Matteüs 28: 5-9, WV.
“En Hij zei tegen hen: Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.
Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.”, volgens Markus 16: 15-16, HSV.
“Waarom roepen jullie “Heer, Heer” tegen Mij, maar doen jullie niet wat Ik zeg?”, volgens Lucas 6: 46, NBV21.
“Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is.”, volgens Mattheüs 7: 21, HSV.
“Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid.
En vóór Hem zullen al de volken bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt.” volgens Mattheüs 25: 31-32, HSV.
“De dienaar die weet wat zijn heer wil, maar geen voorbereidingen treft en niet overeenkomstig zijn wil handelt, zal veel slagen te verduren krijgen. Maar wie niet weet wat zijn heer wil en zo handelt dat hij slaag verdient, zal weinig slagen te verduren krijgen. Van iedereen aan wie veel gegeven is, zal veel worden geëist, en hoe meer aan iemand is toevertrouwd, des te meer zal van hem worden gevraagd.”, volgens Lucas 12: 47-48, NBV21.