Ga naar de inhoud

Motto 25

Een besef van het goede; het hele jaar door ernaar handelen (Gedachte voor deze Veertigdagentijd)


Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:

“Toen werd Jezus door de Geest weggeleid naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel.
En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij ten slotte honger.
En de verzoeker kwam bij Hem en zei: Als U Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden worden.
Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt.”, volgens Mattheüs 4: 1-4, HSV.

“Want zoals regen of sneeuw neerdaalt van de hemel en daarheen niet terugkeert, maar de aarde doorvochtigt en maakt dat zij voortbrengt en doet opkomen, zaad geeft aan de zaaier en brood aan de eter, zo zal Mijn woord zijn dat uit Mijn mond uitgaat: het zal niet vruchteloos tot Mij terugkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend.”: Jesaja 55: 10-11, HSV.

“‘Waarmee zal ik voor de HEER komen, mij buigen voor God in den hoge? (…)”
“‘De HEER heeft u gezegd wat goed is, mens, en wat Hij van u verlangt: Hij wil niets anders dan dat u recht doet, dat u de trouw eerbiedigt, en dat u nederig wandelt met uw God.’”: Micha 6: 6, 8, WV.

“Kom, kinderen, luister naar mij: in ontzag voor de HEER zal ik jullie onderwijzen.
Is er iemand die het leven bemint en gelukkige dagen wil genieten?
Houd je tong dan weg van het kwaad, houd je lippen weg van de leugen.
Keer je af van het kwaad en doe het goede, zoek vrede, jaag die na.”: Psalm 34:12-15, WV.

“Stel dat de boom goed is, dan is ook zijn vrucht goed; of dat de boom slecht is, dan is ook zijn vrucht slecht. Want aan de vrucht wordt de boom gekend.
Adderengebroed! Hoe kunt u goede dingen spreken, terwijl u slecht bent? Want uit de overvloed van het hart spreekt de mond.
De goede mens brengt goede dingen voort uit de goede schat van het hart, en de slechte mens brengt slechte dingen voort uit de slechte schat.”, volgens Mattheüs 12: 33-35, HSV.

“Toen nu een grote menigte bijeenkwam en ze van alle steden naar Hem toe kwamen, zei Hij met een gelijkenis: Een zaaier ging eropuit om zijn zaad te zaaien.
En toen hij zaaide, viel het ene deel langs de weg, en het werd vertrapt en de vogels in de lucht aten het op. En een ander deel viel op de rots, en toen het opgegroeid was, verdorde het door gebrek aan vocht. En een ander deel viel te midden van de dorens, en de dorens, die mee opgroeiden, verstikten het. En een ander deel viel in de goede aarde en toen het opgegroeid was, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Toen Hij dit gezegd had, riep Hij: Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.
Dit is de gelijkenis: Het zaad is het Woord van God.
Zij bij wie op de rots gezaaid wordt, zijn zij die het Woord met vreugde ontvangen, wanneer zij het gehoord hebben. Maar dezen, die maar voor een bepaalde tijd geloven, hebben geen wortel, en in een tijd van verzoeking worden zij afvallig.
En bij wie het zaad in de dorens valt, dat zijn zij die het hebben gehoord, maar die gaandeweg door de zorgen en rijkdom en genietingen van het leven verstikt worden en geen vrucht dragen.”, volgens Lukas 8: 4-8, 11, 13-14, HSV.

“Wie zou al zijn afdwalingen opmerken? Reinig mij van verborgen afdwalingen.
Weerhoud Uw dienaar ook van hoogmoed. Laat die over mij niet heersen; dan zal ik oprecht zijn en vrij van grote overtreding.
Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser!”: Psalm 19: 13-15, HSV.

“Wees mij genadig, God die liefde bent; U, grenzeloze barmhartigheid, wis uit wat ik heb misdaan.
Was mij schoon van schuld, reinig mij van mijn zonde.
Een berouwvolle geest is een offer voor God. Een rouwmoedig, vermorzeld hart, zult U, o God, niet verwerpen.”: Psalm 51: 3-4, 19, WV.

“Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven.”, volgens Mattheüs 6: 14-15, HSV.