Ga naar de inhoud

Motto 28

Ze zijn samen op weg; getuigen van hun geloof in Hem, doen goed voor anderen gedachtig Zijn woord (gedachte voor Pinksteren)


Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:

“Je steekt een lamp niet aan om haar onder de korenmaat te zetten, maar je zet haar op de kandelaar, en dan schijnt ze voor allen in huis. Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede werken zien en jullie Vader in de hemel verheerlijken.”, volgens Matteüs 5: 15-16, WV.

Hierna wees de Heere nog zeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor Zijn aangezicht uit naar iedere stad en plaats waar Hij komen zou.
En welk huis u ook maar binnengaat, zeg eerst: Vrede zij dit huis!
En als daar een zoon van vrede is, zal uw vrede op hem rusten. Zo niet, dan zal uw vrede tot u terugkeren.
Blijf in dat huis en eet en drink wat u door hen voorgezet wordt, want de arbeider is zijn loon waard. Ga niet van het ene huis naar het andere huis.
En welke stad u ook maar binnengaat en men ontvangt u, eet wat u voorgezet wordt, genees de zieken die daar zijn, en zeg tegen hen: Het Koninkrijk van God is dicht bij u gekomen.”, volgens Lukas 10: 1, 5-9, HSV.

“Eens gingen Petrus en Johannes op de gebedstijd – het negende uur – naar de tempel.  Nu was er een man, al vanaf de moederschoot verlamd, die elke dag daarheen werd gedragen en bij de tempelingang, die de Schone heet, werd neergezet om een aalmoes te vragen aan de mensen die de tempel ingingen.
Toen hij Petrus en Johannes zag, die juist de tempel wilden binnengaan, vroeg hij om een aalmoes.  Petrus keek hem doordringend aan, evenals Johannes, en zei: ‘Kijk ons eens aan!’ Hij hield het oog op hen gericht, in de veronderstelling iets van hen te krijgen.
Maar Petrus zei: ‘Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb, dat geef ik u: in naam van Jezus Christus de Nazoreeër, kom overeind en loop.’ Hij pakte hem bij zijn rechterhand en hielp hem overeind. Meteen kwam er kracht in zijn voeten en enkels;  met een sprong ging hij staan en hij liep en hij ging met hen de tempel binnen, lopend en springend en God prijzend. Terwijl de man zich aan Petrus en Johannes vastklampte, dromde al het volk geschrokken bij hen samen in de zogeheten Zuilengang van Salomo.
Petrus zag dat en sprak daarop het volk toe: ‘Israëlieten, waarom verwondert u zich hierover en waarom staart u ons aan als hadden wij hem uit eigen kracht of vroomheid doen lopen?
De God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob, de God van onze vaderen, heeft zijn knecht verheerlijkt, Jezus, die u hebt uitgeleverd en voor Pilatus hebt verloochend, toen die Hem wilde vrijlaten. De leidsman ten leven hebt u ter dood gebracht, maar God heeft Hem opgewekt uit de doden; daarvan zijn wij getuigen. Op grond van het vertrouwen in de naam Jezus Christus kwam er weer kracht in deze man hier, die u allen kent; dat vertrouwen heeft hem, waar u allen bij was, weer helemaal gezond gemaakt.
Voor u allereerst heeft God zijn knecht laten opstaan en Hem gezonden om u te zegenen, als u zich allemaal afkeert van uw kwaad.’”: Handelingen 3: 1-8, 11-13, 15-16, 26, WV.

“En er waren in Antiochië, in de gemeente aldaar, enkele profeten en leraars, namelijk Barnabas, Simeon, die Niger genoemd werd, Lucius van Cyrene, Manahen, die met Herodes, de viervorst, opgegroeid was, en Saulus.
En terwijl zij de Heere dienden en vastten, zei de Heilige Geest: Zonder voor Mij zowel Barnabas als Saulus af voor het werk waartoe Ik hen geroepen heb.
Toen vastten en baden zij, en nadat zij hun de handen opgelegd hadden, lieten zij hen gaan.
Zij dan, uitgezonden door de Heilige Geest, vertrokken naar Seleucië en voeren vandaar naar Cyprus.“: Handelingen 13: 1-4, HSV.

“De HEERE zei tegen Aäron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging en ontmoette hem bij de berg van God en kuste hem.
Mozes vertelde Aäron al de woorden van de HEERE, Die hem gezonden had, en al de tekenen die Hij hem opgedragen had.
Toen ging Mozes op weg, met Aäron, en zij verzamelden alle oudsten van de Israëlieten.
Aäron sprak al de woorden die de HEERE tot Mozes gesproken had, en deed de tekenen voor de ogen van het volk.
Het volk nu geloofde. Toen zij hoorden dat de HEERE naar de Israëlieten omgezien had en dat Hij hun onderdrukking gezien had, knielden zij en bogen zij zich neer.”: Exodus 4: 27-31, HSV.

“De HEERE is mijn licht en mijn heil,
voor wie zou ik vrezen?
De HEERE is mijn levenskracht,
voor wie zou ik angst hebben?

Hoor, HEERE, mijn stem als ik roep;
wees mij genadig en antwoord mij.
Mijn hart zegt tegen U wat U Zelf zegt:
Zoek Mijn aangezicht.
Ik zóek Uw aangezicht, HEERE,
verberg Uw aangezicht niet voor mij.
Wijs Uw dienaar niet af in toorn,
U bent mijn hulp geweest;
laat mij niet in de steek en verlaat mij niet,
o God van mijn heil.”: Psalm 27: 1, 7-9, HSV.