Ga naar de inhoud

Motto 18

Je overtollige spullen hebben nut; maak er anderen gelukkig mee


Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:

“En Hij zei tegen hen: Kijk uit en wees op uw hoede voor de hebzucht. Immers, al heeft iemand overvloed, zijn leven behoort niet tot zijn bezit.
En Hij zei tot hen een gelijkenis en sprak: Het land van een rijke man had veel opgebracht.
En hij overlegde bij zichzelf en zei: Wat zal ik doen? Want ik heb geen ruimte om mijn vruchten op te slaan.
En hij zei: Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al mijn koren en al mijn goederen opslaan.
En ik zal tegen mijn ziel zeggen: Ziel, u hebt veel goederen liggen voor veel jaren. Neem rust, eet, drink en wees vrolijk.
Maar God zei tegen hem: Dwaas! In deze nacht zal men uw ziel van u opeisen; en wat u gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn? Zo is het met hem die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.”, volgens Lukas 12: 15-21, HSV.

“En Jezus kwam Jericho binnen en ging erdoorheen.
En zie, er was een man van wie de naam Zacheüs was, en hij was oppertollenaar en hij was rijk.
En toen Jezus bij die plaats kwam, keek Hij op, zag hem en zei tegen hem: Zacheüs, haast u en kom naar beneden, want heden moet Ik in uw huis verblijven.
Zacheüs nu ging staan en zei tegen de Heere: Zie, de helft van mijn goederen, Heere, geef ik aan de armen, en als ik van iemand iets heb afgeperst, geef ik dat vierdubbel terug.
Toen zei Jezus tegen hem: Heden is dit huis zaligheid ten deel gevallen, omdat ook deze een zoon van Abraham is.”, volgens Lukas 19: 1, 2, 5, 8-9, HSV.

“Geen mens is in staat om zich vrij te kopen en aan God zijn losgeld te geven:
hoe rijk hij ook is, hij koopt zich geen leven dat blijvende welvaart garandeert,
dat verzekert dat hij voortbestaat (…)”: Psalm 49: 8-10, WV.

“Wie uit is op geld heeft nooit genoeg en wie uit is op rijkdom wil altijd meer. Ook dat is ijdel.
Zoals een mens uit de schoot van zijn moeder gekomen is moet hij terug: even naakt.
Van zijn bezittingen kan hij niets meenemen.”: Prediker 5: 9, 14 WV.