Ga naar de inhoud

Motto 54

Van je geloof in God en in Jezus Christus getuigen, in woord en daad; ook ongedoopten deden dat (een gedachte, kort na Pinksteren 2023)


Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:

“De HEER antwoordde Mozes: ‘Breng zeventig van de oudsten van Israël bijeen van wie je weet dat ze hun taak als opzichter van het volk goed vervullen, en laat hen naar de ontmoetingstent komen om zich daar bij je te voegen. Ik zal neerdalen om daar met jou te spreken, en een deel van de geest die op jou rust zal Ik op hen overdragen. Dan kunnen zij samen met jou de last van het volk dragen en hoef je dat niet langer alleen te doen.
Mozes ging naar buiten en bracht de woorden van de HEER aan het volk over. Daarna bracht hij zeventig oudsten van het volk bijeen en stelde hen rond de tent op. Toen daalde de HEER af, in de wolk. Hij sprak tot Mozes en droeg een deel van de geest die op hem rustte, op de zeventig oudsten over. Zodra de geest op hen rustte begonnen ze te profeteren. Dat is daarna niet opnieuw gebeurd. Twee mannen, van wie de een Eldad heette en de ander Medad, waren in het kamp gebleven; ze stonden wel op de lijst van zeventig maar waren niet naar de tent gegaan. Zodra de geest op hen rustte begonnen ook zij te profeteren, in het kamp. Een jongeman rende naar Mozes toe en zei: ‘Eldad en Medad zijn in het kamp aan het profeteren!’ ‘Zeg dat ze daarmee ophouden, heer!’ zei Jozua, de zoon van Nun, die van jongs af aan Mozes’ rechterhand was geweest. Maar Mozes zei: ‘Denk je soms dat jij voor mijn belangen moet opkomen? Legde de HEER zijn geest maar op heel het volk! Profeteerde iedereen maar!’”: Numeri 11: 16-17, 24-29, NBV21.

“‘Hoor, hemelen, wat ik ga zeggen,
luister, aarde, naar de woorden van mijn mond.
Mijn boodschap zal zijn als stromende regen,
mijn leer als de druppende dauw,
als fijne regen op gras,
als dauw op opkomend gras.
De naam van de HEER roep ik uit:
breng eer aan onze God!
Hij is de rots, wat Hij doet is volmaakt,
al zijn wegen zijn recht;
een God van trouw, zonder onrecht,
rechtvaardig is Hij en waarachtig.”: Deuteronomium 32: 1-4, WV.

“Zie, God is mijn heil,
ik zal vertrouwen en geen angst hebben,
want mijn kracht en psalm is de HEERE HEERE,
en Hij is mij tot heil geworden.
U zult met vreugde water scheppen
uit de bronnen van het heil.
Op die dag zult u zeggen:
Dank de HEERE, roep Zijn Naam aan,
maak Zijn daden bekend onder de volken,
roep in herinnering dat Zijn Naam hoogverheven is.
Zing psalmen voor de HEERE, want Hij heeft zeer grote dingen gedaan.
Laat dit bekend worden over heel de aarde!”: Jesaja 12: 2-5, HSV.

“Johannes zei tegen Hem: ‘Meester, we hebben iemand in uw naam demonen zien uitdrijven, en wij hebben hem tegengehouden, omdat hij geen volgeling van ons was.’ Maar Jezus zei: ‘Houd hem niet tegen, want iemand die in mijn naam een machtige daad verricht, zal niet gauw kwaad van Me spreken. Immers, wie niet tegen ons is, is vóór ons”, volgens Marcus 9: 38-40, WV.

“verliet Hij Judea en vertrok Hij weer naar Galilea.
En Hij moest door Samaria gaan.
En daar was de bron van Jakob. Jezus nu ging, vermoeid van de reis, bij de bron zitten. Het was ongeveer het zesde uur.
Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zei tegen haar: Geef Mij te drinken.
Want Zijn discipelen waren weggegaan naar de stad om voedsel te kopen.
De Samaritaanse vrouw dan zei tegen Hem: Hoe vraagt U, Die een Jood bent, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want Joden hebben geen omgang met Samaritanen.
Jezus antwoordde en zei tegen haar: Als u de gave van God kende, en wist Wie Hij is Die tegen u zegt: Geef Mij te drinken, u zou het Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water gegeven hebben.
De vrouw zei tegen Hem: Heere, ik zie dat U een profeet bent.
Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden.
Jezus zei tegen haar: Vrouw, geloof Mij, de tijd komt dat u niet op deze berg, en ook niet in Jeruzalem de Vader zult aanbidden.
U aanbidt wat u niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de zaligheid is uit de Joden.
Maar de tijd komt en is er nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want de Vader zoekt wie Hem zo aanbidden.
God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
De vrouw zei tegen Hem: Ik weet dat de Messias komt (Die Christus genoemd wordt); wanneer Die gekomen zal zijn, zal Hij ons alles verkondigen.
Jezus zei tegen haar: Ik ben het, Die met u spreekt.
De vrouw nu liet haar waterkruik staan en ging weg naar de stad en zei tegen de mensen:
Kom, zie Iemand Die mij alles gezegd heeft wat ik gedaan heb; zou Híj niet de Christus zijn?
Zij dan gingen de stad uit en kwamen naar Hem toe.
En velen van de Samaritanen uit die stad geloofden in Hem om het woord van de vrouw, die getuigde: Hij heeft alles tegen mij gezegd wat ik gedaan heb.
Toen dan de Samaritanen bij Hem gekomen waren, vroegen zij Hem bij hen te blijven, en Hij bleef daar twee dagen.
En er kwamen er nog veel meer tot geloof, vanwege Zijn woord,
en zij zeiden tegen de vrouw: Wij geloven niet meer om wat u zegt, want wijzelf hebben Hem gehoord en weten dat Híj werkelijk de Zaligmaker van de wereld is, de Christus.”, volgens Johannes 4: 3-4, 6-10, 19-26, 28-30, 39-42, HSV.

“Ten slotte verscheen Hij aan de elf leerlingen terwijl ze aanlagen voor de maaltijd, en Hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat ze geen geloof hadden geschonken aan degenen die Hem hadden gezien nadat Hij uit de dood was opgewekt. En Hij zei tegen hen: ‘Trek heel de wereld rond en verkondig het goede nieuws aan alle schepselen. Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld.”, volgens Marcus 16: 14-16, NBV21.

“Petrus opende zijn mond en zei: ‘Nu weet ik zeker dat God geen aanzien des persoons kent, maar dat iedereen, ongeacht het volk waartoe hij behoort, Hem welgevallig is als hij godvrezend is en gerechtigheid doet.  
Petrus was nog aan het woord toen de heilige Geest neerdaalde op allen die naar zijn toespraak luisterden. De besneden gelovigen die met Petrus meegekomen waren, stonden versteld, omdat de gave van de heilige Geest ook over de heidenen was uitgegoten; want zij hoorden hen in talen spreken en God verheerlijken. Daarop zei Petrus: ‘Niemand kan toch het doopwater weigeren aan deze mensen, die evenals wij de heilige Geest ontvangen hebben?’ Hij gaf opdracht hen te dopen in de naam van Jezus Christus. Daarna vroegen zij hem enkele dagen te blijven.”: Handelingen 10: 34-35, 44-48, WV.