Je verbonden voelen met je naaste; huidskleur telt niet
Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:
“De HEER zag hoezeer de slechtheid van de mensen op de aarde was toegenomen, en hoezeer de begeerte van hun hart de hele dag naar het kwade uitging.
Alleen Noach vond genade in de ogen van de HEER.
Dit is de geschiedenis van Noach. Noach was een rechtschapen man; hij bleef temidden van zijn tijdgenoten een onberispelijk leven leiden en hij richtte zijn schreden naar God. Noach verwekte drie zonen: Sem, Cham en Jafet.”: Genesis 6: 5, 8-10, WV.
“Daarna zei de HEERE tegen Noach: Ga in de ark, u en heel uw gezin, want Ik heb gezien dat u te midden van uw tijdgenoten voor Mijn aangezicht rechtvaardig bent.
Toen ging Noach met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem in de ark, vanwege het water van de vloed.
Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, van mens tot dier, tot kruipende dieren en vogels in de lucht; verdelgd werden zij van de aarde. Alleen Noach bleef over, en wat met hem in de ark was.”: Genesis 7: 1,7, 23, HSV.
“In het zeshonderdeerste jaar, op de eerste dag van de eerste maand, begon het water boven de aarde op te drogen. Nu schoof Noach het dak van de ark opzij en keek naar buiten; en zie, de aardbodem was droog. Op de zevenentwintigste dag van de tweede maand was de aarde droog.
God sprak tot Noach en zei: ‘Ga uit de ark, met uw vrouw, uw zonen en de vrouwen van uw zonen. Laat alle dieren die bij u zijn mee naar buiten komen, alle levende wezens, vogels, viervoetige dieren en kruipende dieren; dan kunnen zij weer de aarde bevolken, weer vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde.’ Toen ging Noach met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen naar buiten.”: Genesis 8: 13-18, WV.
“De zonen van Cham zijn: Cusj, Mizraim, Put en Kanaän.”: Genesis 10: 6, HSV.
“Mirjam, en ook Aäron, spraken over Mozes vanwege de Cusjitische vrouw die hij genomen had, want hij had een Cusjitische vrouw genomen.
Zij zeiden: Heeft de HEERE alleen maar door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde het.
Meteen zei de HEERE tegen Mozes, en tegen Aäron, en tegen Mirjam: U met zijn drieën, vertrek naar de tent van ontmoeting. En zij vertrokken met z’n drieën daarnaartoe.
Toen daalde de HEERE neer in de wolkkolom en ging bij de ingang van de tent staan. Hij riep Aäron en Mirjam, en zij kwamen beiden naar voren.
Zo ontbrandde de toorn van de HEERE tegen hen, en Hij ging weg.”: Numeri 12: 1-2, 4-5, 9, HSV.
“Donker van huid ben ik (…)
Zie niet op mij neer omdat ik donker ben (…)”: Hooglied 1: 5-6, HSV.
“Vorstelijke gezanten zullen uit Egypte komen,
Cusj zal zich haasten zijn handen naar God uit te strekken.
Koninkrijken van de aarde, zing voor God;
zing psalmen voor de Heere,”: Psalm 68: 32-33, HSV.
“(…) Zij komen naar de Sion, waar de naam woont van de HEER van de hemelse machten.“: Jesaja 18: 7, NBV.
“De twaalf riepen daarop de hele groep leerlingen bij elkaar en zeiden: ‘Het is onverantwoord dat wij het woord van God verwaarlozen om te kunnen zorgen voor de ondersteuning. Zie daarom uit, broeders, naar zeven personen uit jullie midden, die goed bekend staan, vol van de Geest en van wijsheid. Hen zullen wij dan met deze taak belasten, terwijl wíj ons blijven toeleggen op het gebed en de bediening van het woord.’ De hele groep stemde met dit voorstel in. Zij kozen Stefanus, een man vol geloof en heilige Geest, en verder Filippus (…) Ze droegen hen voor aan de apostelen, en die legden hun na gebed de handen op.”: Handelingen 6: 2-6, WV.
“En een engel van de Heere sprak tot Filippus en zei: Sta op en ga naar het zuiden, de weg op die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, die eenzaam is.
En hij stond op en ging op weg; en zie, een Ethiopiër, een kamerheer en een machtig heer van de kandakè, de koningin van de Ethiopiërs, die heel haar schatkist beheerde en gekomen was om in Jeruzalem te aanbidden, keerde terug, en hij zat op zijn wagen en las de profeet Jesaja.
En de Geest zei tegen Filippus: Ga ernaartoe en voeg u bij deze wagen.
En Filippus snelde ernaartoe, hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zei: Begrijpt u ook wat u leest?
Maar hij zei: Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij de weg wijst? En hij verzocht Filippus op de wagen te klimmen en bij hem te komen zitten.
En het schriftgedeelte dat hij las, was dit:
Hij is als een schaap naar de slachting geleid en zoals een lam stemmeloos is bij de scheerder, zo doet Hij Zijn mond niet open.
In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen en wie zal over Zijn geslacht vertellen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen.
En de kamerheer antwoordde Filippus en zei: Ik vraag u, over wie zegt de profeet dit? Over zichzelf of over iemand anders?
En Filippus deed zijn mond open en, uitgaande van dat Schriftwoord, verkondigde hij hem Jezus.
En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water. En de kamerheer zei: Kijk, daar is water; wat verhindert mij gedoopt te worden?
En Filippus zei: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.
En hij liet de wagen stilhouden, en zij daalden beiden af in het water, zowel Filippus als de kamerheer, en hij doopte hem.
En toen zij uit het water opgekomen waren, nam de Geest van de Heere Filippus weg; en de kamerheer zag hem niet meer, want hij vervolgde zijn weg met blijdschap.”: Handelingen 8:26-39, HSV.
.
.
.