Je hoeft je naaste niet altijd ontmoet te hebben of dicht bij je te hebben om goed voor die naaste te doen; voor je het weet is die in ons midden (gedachte in deze adventstijd)
Dit motto is gebaseerd op onder meer de volgende bijbelverzen:
“De HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt
en Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen van de heidenvolken.
Juich voor de HEERE, heel de aarde,
breek uit in gejuich, zing vrolijk en zing psalmen.
Laat de zee bulderen met al wat ze bevat,
de wereld juichen met wie haar bewoont.
Laten de rivieren in de handen klappen,
de bergen tezamen vrolijk zingen
voor het aangezicht van de HEERE;
want Hij komt om de aarde te oordelen.
Hij zal de wereld oordelen in gerechtigheid
en de volken op billijke wijze oordelen.”: Psalm 98: 2, 4, 7-9, HSV.
“Mijn hulp komt van de HEER,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Hij zal je voet niet laten wankelen,
Hij zal niet sluimeren, je wachter.
De HEER is je wachter,
de HEER is de schaduw
aan je rechterhand:
de HEER houdt de wacht
over je gaan en je komen
van nu tot in eeuwigheid.”: Psalm 121: 2-3, 5, 8, NBV21.
“God van de machten, breng ons herstel,
laat uw aanschijn oplichten en wij zijn gered.
Leg uw hand op uw uitverkorene,
de mensenzoon wie U uw kracht hebt verleend.
Dan zullen wij U nooit meer verlaten:
U laat ons leven, wij vereren uw naam.”: Psalm 80: 8, 18-19, WV.
“Iemand zei tegen Hem: ‘Kijk, uw moeder en uw broers staan buiten en willen U spreken.’ Hij gaf degene die Hem dat zei het antwoord: ‘Wie is mijn moeder, en wie zijn mijn broers?’ Met een gebaar naar zijn leerlingen zei Hij: ‘Kijk, hier zijn mijn moeder en mijn broers. Want wie de wil doet van mijn Vader in de hemel, die is mijn broer en zuster en moeder.’”, volgens Matteüs 12: 47-50, WV.
“U mag geen wraak nemen of een wrok koesteren tegen uw volksgenoten, maar u moet uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de HEERE.
Wanneer een vreemdeling bij u in uw land verblijft, mag u hem niet uitbuiten.
De vreemdeling die bij u verblijft, moet voor u zijn als een ingezetene onder u. U moet hem liefhebben als uzelf, want u bent zelf vreemdelingen geweest in het land Egypte. Ik ben de HEERE, uw God.”: Leviticus 19: 18, 33-34, HSV.
“Breng de dorstigen water, bewoners van Tema,
ga de vluchtelingen met brood tegemoet.
Want zij zijn op de vlucht voor het zwaard,
voor het getrokken zwaard, voor de gespannen boog, voor het geweld van de oorlog.’”: Jesaja 21: 14-15, WV.